• DE IN- EN DOORSTROOM VAN MANNELIJKE STUDENTEN IN DE LERARENOPLEIDING LAGER ONDERWIJS: EEN PERSPECTIEF VAN STUDENTEN EN LERARENOPLEIDERS


    Karen De Coninck

    De huidige cijfers tonen het aan: mannelijke studenten zijn de witte raven geworden in de lerarenopleiding lager onderwijs. Ze stromen niet alleen in lagere aantallen in, maar ze haken ook relatief meer af doorheen de opleiding zonder een diploma te hebben behaald. Wat is hier aan de hand? We onderzochten de ervaringen en perspectieven van mannelijke studenten en lerarenopleiders










    Concreet werd er een exploratieve studie opgezet om zicht te krijgen op de elementen die - volgens de mannelijke studenten en de lerarenopleiders – een rol spelen bij de in- en doorstroom van mannen in de lerarenopleiding lager onderwijs. Er werden in totaal 15 mannelijke studenten via interviews bevraagd. Aanvullend namen 18 lerarenopleiders (overwegend vrouwen) deel aan 2 focusgroepgesprekken in 2 Vlaamse hogescholen. Zowel ondersteunende als belemmerende elementen werden doorheen het onderzoek in kaart gebracht. Tot slot werd er gepolst naar mogelijke suggesties die volgens de mannelijke studenten en lerarenopleiders de in- en doorstroom zouden kunnen bevorderen. Op basis van dit onderzoek konden uiteindelijk een aantal gefundeerde aanbevelingen geformuleerd worden naar het beleid en de praktijk toe.

    Wat heeft dit onderzoek ons geleerd?


    De instroom
    Het beeld dat studenten hebben van het lerarenberoep is een bepalende factor op het niveau van de instroom. Ten eerste werd vastgesteld dat lesgeven in het lager onderwijs overwegend beschouwd wordt als een zorgend en opvoedend beroep. Hoewel de mannen die kiezen voor de lerarenopleiding lager onderwijs dit doorgaans als aantrekkelijke elementen beschouwen, zou dit de doorsnee mannelijke student afremmen om in te stromen in deze opleiding. Zorg en opvoeding zouden immers nog steeds als ‘vrouwelijke bezigheden’ beschouwd worden. Desalniettemin wordt een ‘mannelijke aanpak’ in zorg en opvoeding volgens de bevraagde studenten en lerarenopleiders gewaardeerd of zelfs als een noodzaak beschouwd in de samenleving. Er heerst dus een vreemde spanning tussen zorg en opvoeding als vrouwelijke bezigheden enerzijds, en de noodzaak aan een mannelijke invulling van zorg en opvoeding anderzijds. De realiteit bevestigt het overheersen van traditionele genderpatronen, wat de instroom van mannelijke studenten vermoedelijk belemmert. Ten tweede worden leerkrachten verondersteld om over veel autonomie en vrijheid te beschikken. Mannen zouden dit in het bijzonder als aantrekkelijke elementen beschouwen. De groeiende aandacht voor het administratieve aspect van de job daarentegen, vormt hiertoe een bedreiging. Dit schrikt mogelijks een aantal mannelijke studenten af om voor de lerarenopleiding lager onderwijs te kiezen. Tot slot zouden extrinsieke kenmerken zoals de status, verloning en carrièremogelijkheden verbonden aan het lerarenberoep, bepalend zijn voor de instroom. Hoewel mannen die kiezen voor de lerarenopleiding lager onderwijs hier minder belang aan lijken te hechten, zou dit veel mannen weerhouden om voor de lerarenopleiding lager onderwijs te kiezen. Andere jobs worden verondersteld meer te bieden op dit vlak. Volgens sommigen is dit een foutieve beeldvorming, volgens anderen zou het onderwijs hier inderdaad meer te bieden moeten hebben. Het verloop van het studiekeuzeproces is een andere bepalende factor op het niveau van de instroom. De keuzemotieven zijn hierbij een eerste belangrijk element. Dit onderzoek toont aan dat er doorgaans gekozen wordt voor het lerarenberoep omwille van het omgaan met kinderen en het opvoedende aspect van de job. Kennisoverdracht en inhoudelijke expertise kwamen nauwelijks aan bod. Vooral het ‘softere’ type jongen zou dus voor de lerarenopleiding kiezen, terwijl andere types jongens mogelijks afgeremd worden wegens het aanvoelen van een spanning met hun ‘mannelijkheid’. Verder blijkt dat ouders en leerkrachten het studiekeuzeproces zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden. De mate van studievoorlichting is een laatste belangrijk element met betrekking tot het studiekeuzeproces. Hoe beter je geïnformeerd bent bij aanvang van de opleiding, hoe hoger je slaagkansen zijn. Toch toont dit onderzoek aan dat veel mannelijke studenten de opleiding aanvatten met een onrealistisch beeld van de opleiding en het beroep. Informatiemomenten zouden onvoldoende benut worden of informatie wordt verkeerd begrepen. Anderzijds wordt er verondersteld dat praktijkervaring noodzakelijk is om een goed beeld te vormen.

    De doorstroom
    Op het niveau van de doorstroom is het belangrijk dat het profiel van de studenten aansluit bij de verwachtingen die vanuit de opleiding gesteld worden. Er wordt hierbij vanuit de opleiding onder andere nadruk gelegd op het bijhouden van een ordelijke en gestructureerde stagemap en lesvoorbereidingen, time-management en verantwoordelijkheid. Uit dit onderzoek blijkt echter dat dit doorgaans tot de ‘zwakkere’ profielkenmerken van een doorsnee mannelijke student behoort. Bovendien wordt er gesuggereerd dat er minder ruimte is voor de sterkere profielkenmerken van een doorsnee mannelijke student, zoals creativiteit en ondernemingszin. Vrouwelijke gendernormen zouden overwegend de cultuur en verwachtingen van de opleiding bepalen waardoor de doorstroom van de gemiddelde mannelijke student bemoeilijkt wordt. Een andere bepalende factor voor de doorstroom is een positieve curriculumperceptie. Naast waardering, sociale steun, ruimte voor eigen inbreng en feedback, zijn evaluatie en didactiek in de lerarenopleiding de belangrijkste aandachtspunten. Verder is het belangrijk dat studenten inzien waarom iets nuttig is, met het oog op hun latere praktijk. Het is opvallend dat studenten sommige opleidingsonderdelen als ‘vrouwelijk’ ervaren. Zo staan danspasjes en aerobic centraal in de opleidingsonderdelen dramatische expressie en lichamelijke opvoeding, terwijl er amper aandacht is voor balsporten. De aanpak zou bovendien te betuttelend zijn. Dit belemmert mogelijks vooral de doorstroom van jongens. Een laatste aandachtspunt is het belang van identificatie. Studenten moeten zich thuis voelen in de opleiding en het gevoel hebben dat ze hier op hun plaats zitten. Kleine klasgroepen, een persoonlijke aanpak, een open sfeer en het hebben van mannelijke peers worden in die zin als stimulerend ervaren. Bovendien wordt er verondersteld dat mannelijke studenten graag begeleid worden door een mannelijke stagementor of –begeleider. De aanwezigheid van andere mannen in de opleiding blijkt dus zeer belangrijk te zijn voor het identificatieproces.

    En wat nu…? Suggesties en aanbevelingen


    In het algemeen wordt er geopteerd voor een inclusieve benadering. Dit wil zeggen dat er niet geopteerd wordt voor een heel specifieke aanpak gericht naar jongens, maar wel voor een brede aanpak die tegemoet komt aan zowel mannelijke als vrouwelijke studenten. Het is bijgevolg aanbevolen om de impact van gender steeds mee in rekening te brengen, zonder te vervallen in stereotypes. Jongens en meisjes verschillen gemiddeld genomen op een aantal vlakken en beide seksen dienen evenveel kansen te krijgen. Dit vraagt mogelijks een andere aanpak. Om de instroom van mannelijke studenten vlotter te laten verlopen, is het eerst en vooral belangrijk dat ze het beroep als aantrekkelijk ervaren. Aangezien mannelijke studenten autonomie, ruimte voor creativiteit en doorgroeimogelijkheden als aantrekkelijk ervaren, dient dit zeker mee in rekening gebracht te worden bij discussies omtrent de invulling van het lerarenberoep. Het is bijgevolg aanbevolen om de balansen tussen zorg/opvoeding vs. kennisoverdracht en autonomie/vrijheid vs. papierwerk/juridisering nauwgezet op te volgen en te bewaken. Volgens sommigen zou een salarisverhoging of het creëren van meer doorgroeimogelijkheden ook de aantrekkelijkheid van het beroep verhogen. Ten tweede is het belangrijk dat mannelijke studenten zich aangesproken voelen door de lerarenopleiding lager onderwijs zelf. Meer aandacht voor vakken zoals W.O., techniek en ICT lijkt in die zin aanbevolen. Bovendien moet het niveau van de opleiding voldoende hoog gehouden worden zodat ze voldoende uitdaging blijft bieden aan ambitieuze (mannelijke) studenten. Verder is het zowel voor de aantrekkelijkheid van het beroep als voor die van de opleiding belangrijk dat het ‘vrouwelijke imago’ dat lesgeven in het lager onderwijs vandaag nog lijkt te hebben, doorbroken wordt. Dit kan bijvoorbeeld door voldoende mannen in de kijker te stellen op jobbeurzen of op infomomenten, of door te benadrukken dat lesgeven in het lager onderwijs niet enkel zorg en opvoeding, maar ook inhoudelijke expertise en kennisoverdracht omvat. Een laatste aanbeveling met betrekking tot de instroom, heeft betrekking op het studiekeuzeproces dat studenten doorlopen. Het is immers belangrijk om vroegtijdig in te zetten op een kwalitatieve studiekeuzebegeleiding waarbij studenten de mogelijkheid krijgen om hun toekomstperspectieven te verkennen. Aangezien dominante gendernormen dit proces vaak onbewust mee sturen, dienen leerkrachten en CLB-begeleiders zich hier voldoende bewust van te zijn zodat ze tijdig kunnen bijsturen. Navormingen en bijscholingen kunnen hierbij helpen. Om een vlottere doorstroom van mannelijke studenten in de lerarenopleiding lager onderwijs te realiseren, kunnen er vooral heel wat maatregelen doorgevoerd worden vanuit het beleid van de lerarenopleidingen zelf. Zo dient er met betrekking tot de inhoudelijke invulling van de opleiding zelf meer aandacht besteed te worden aan hetgeen mannen als interessant en stimulerend ervaren. Er kan bijvoorbeeld gewerkt worden met keuzemodules. Studenten suggereerden opnieuw meer aandacht voor vakken zoals ICT, W.O. en techniek. Verder is het belangrijk om stil te staan bij de didactiek die gehanteerd wordt in de lerarenopleiding. Jongens zouden bijvoorbeeld baat hebben bij een aanpak waarbij ze uitgedaagd worden en waarbij er ruimte is voor durf, experimenten, creativiteit en ondernemingszin. Vaak voelen ze zich beperkt door strikte regels en algemene verplichtingen waaraan ze moeten voldoen. Een ander aandachtspunt betreft de groepering van de mannelijke studenten. Het is aanbevolen om mannelijke studenten niet te isoleren in een groep met enkel vrouwelijke peers aangezien dit het identificatieproces lijkt te bemoeilijken. Verder is een gendergevoelig personeelsbeleid aanbevelenswaardig. Jongens hebben er mogelijks baat bij om doorheen hun opleiding ook eens een mannelijke lector of begeleider te hebben. Een genderevenwicht werd hoe dan ook steeds als een meerwaarde beschouwd.

    In een notendop


    Dit onderzoek leerde ons dat de in- en doorstroom van mannelijke studenten in de lerarenopleiding lager onderwijs het resultaat is van een complex samenspel tussen verschillende factoren. Door rekening te houden met de impact van gender op het niveau van de studenten, maar ook – en vooral – op het niveau van de lerarenopleiding zelf, is een vlottere in- en doorstroom van mannen mogelijks realiseerbaar. Een zekere aansluiting tussen ‘kenmerken van mannen’ en ‘kenmerken van de lerarenopleiding’ kan leiden tot een match die een vlotte studieloopbaan bevordert.


    Voor meer informatie of het bekomen van de volledige versie van deze masterproef kan u contact opnemen via Bellon@UGent.be


    Terug naar overzicht masterproeven

    Terug naar nieuwsoverzicht