• Collegiale observaties en feedback in het Vlaams secundair onderwijs: een exploratieve studie naar de percepties en ervaringen van leraren.


    Brent Philipsen

    Deze masterproef omvat een exploratieve studie naar de percepties en ervaringen van leraren uit het Vlaams secundair onderwijs ten aanzien van collegiale observaties en feedback. Hierbij worden de percepties voor en na een deelname aan een peer observatieproject nagegaan, alsook de ervaringen m.b.t. het observeren, geobserveerd worden, feedback geven en feedback krijgen.










    Wat vertelt de literatuur ons?


    In de literatuurstudie voorafgaand aan deze masterproef is het belang van collegiale observaties en feedback tussen leraren vaak zeer duidelijk naar voor gekomen door een specifieke focus op de mogelijke voordelen, waarbij ook de nodige aandachtspunten worden aangehaald. Allereerst biedt het observeren van een collega leraar een duidelijke meerwaarde tegenover het louter vertellen over de klaspraktijk, zoals dit vaak het geval is tussen de lessen door of tijdens de pauzes. Hoewel deze, vaak informele, contactmomenten zeker een vorm van professionele, persoonlijke en relationele ondersteuning kunnen zijn, blijft men toch nog steeds afhankelijk van de hoeveelheid informatie die de betreffende leraar wenst te delen. Het spreken over de klaspraktijk geeft namelijk niet dezelfde rijke informatie zoals een eigenlijke observatie van de klaspraktijk dat wel kan bieden. Tijdens het observeren van de klaspraktijk kan de observerende leraar de concrete onderwijsaanpak kaderen binnen de volledige context van het klasgebeuren. De onmiddellijke reacties van alle leerlingen kunnen worden waargenomen, kleine vanzelfsprekendheden kunnen terug meer op de voorgrond komen en het kan een rechtstreekse bron zijn voor nieuwe ideeën voor zowel de leraar die de les geeft, als de leraar die les observeert. Het biedt vervolgens ook de mogelijkheid om het daaropvolgende feedbackgesprek te baseren op een concrete ervaringsbasis. Het is in de dialoog tussen de beide leraren en in de individuele reflectie dat deze ervaringsbasis een duidelijke meerwaarde kan bieden. Zo kunnen er voor de ene leraar bepaalde leerlinggedragingen naar voor komen, die door een andere leraar nauwelijks worden opgemerkt. Elke leraar werkt nog steeds vanuit een eigen visie, met eigen overtuigingen over goed onderwijs en zal hierdoor andere subtiele accenten leggen in de eigen onderwijsaanpak en in het waarnemen van de concrete klaspraktijk. Het is in de verschillende visies en onderwijsstijlen dat leraren van elkaar erg veel kunnen leren. Dit is uiteraard enkel mogelijk wanneer de leraren zich oprecht engageren in hun rol als observator en vooreerst streven naar een vertrouwelijke en respectvolle collegiale verhouding. Dit impliceert dat de ene onderwijsstijl niet noodzakelijk beter is dan de andere. Men kan dus perfect de beide onderwijsstijlen vergelijken, maar waarbij de ene onderwijsstijl in geen geval als beter moet bestempeld worden dan de andere. Het is duidelijk dat collegiale observaties en feedback niet zonder enige afweging, voorbereiding en visie kunnen worden geïmplementeerd, maar een weloverdacht proces omvat dat afgestemd is op de eigen schoolcontext en het eigen lerarenteam.


    Het onderzoek binnen de masterproef


    Het eigenlijke onderzoeksopzet omvat de deelname van tien leraren uit een Vlaamse secundaire school, die voornamelijk lesgeven in de eerste graad en dit tijdens het schooljaar van 2013 en 2014. De leraren kunnen zelf duo’s vormen, zij het uit eenzelfde of een verschillend vakgebied. Vervolgens dienen de leraren een bepaalde observatiecyclus te doorlopen die bestaat uit een pre-observationeel gesprek, een eigenlijke observatie, een feedbackgesprek en tot slot een individuele reflectie. De leraar die de les geeft moet de observerende leraar vóór de eigenlijke observatie reeds meedelen op welk aspect de observerende leraar dient te letten. Dit kan gaan van lesontwerp en implementatie tot leerling-leerling relaties of leraar-leerling relaties. De observerende leraar krijgt hierdoor een doelgerichte focus en dient op die zaken te letten die van belang zijn voor de leraar de les geeft, maar wordt eveneens aangemoedigd om ook op die zaken te letten die voor de eigen onderwijspraktijk een meerwaarde kunnen bieden. In het daaropvolgende feedbackgesprek wordt er dan concreet teruggekoppeld naar de eigenlijke ervaringen van beide leraren en worden de mogelijke leerwinsten geïdentificeerd. Via de individuele reflectie wordt er uiteindelijk nog concreet nagegaan welke leerervaringen zich hebben voorgedaan en waarom deze nu net voor de eigen onderwijsaanpak een meerwaarde bieden. Van alle leraren wordt er zowel vóór de eigenlijke deelname, als na het doorlopen van het project een interview afgenomen om te peilen naar de initiële percepties en ervaringen.

    Wat leert dit onderzoek ons?


      Initiële percepties:
    Alle deelnemende leraren zien een duidelijke mogelijke meerwaarde in collegiale observaties en feedback. Zo komen vooral de bijdrage aan de eigen onderwijsaanpak, het opdoen van nieuwe ideeën en het krijgen van bevestiging naar voor als mogelijke meerwaarde. Ondanks het feit dat er een sterke mogelijke meerwaarde gezien wordt, is er bij nagenoeg alle participanten eveneens een onzekerheid/onwennigheid op te merken. Waarbij de leraren met een lager anciënniteitsniveau zich bijvoorbeeld weigerachtig positioneren ten opzichte van het geven van feedback aan een collega met een hoger anciënniteitsniveau. Leraren met een hoger anciënniteitsniveau halen dan weer eerder de mogelijke extra werklast aan. Andere mogelijke oorzaken voor de onzekere houding zijn: de angst voor het maken van fouten, het niet gewoon zijn om op deze manier te werken en het doorbreken van de vertrouwde veilige klasomgeving.

      Ervaringen:
    Betreffende het geven van feedback zijn er bij de duo’s die bestaan uit leraren met een gelijkaardig anciënniteitsniveau geen problemen of onwennigheden vastgesteld. Duo’s die bestaan uit leraren met een verschillend anciënniteitsniveau geven wel meer onwennigheid aan, wat voornamelijk neerkomt op het feit dat ze zich niet in een positie plaatsen om (meer kritische) feedback te geven. Betreffende het krijgen van feedback is er geen enkele leraar die problemen of onwennigheid aangeeft. De feedback wordt als correct aanzien, legt vaak de focus op de positieve aspecten en biedt in vele gevallen een zekere meerwaarde voor de eigen klaspraktijk. Zowel het observeren als het geobserveerd worden brengen weinig problemen met zich mee. De geobserveerde leraar is zich in de meeste gevallen wel meer bewust van de eigen onderwijsaanpak en voorziet vaak ook een betere voorbereiding van de les. Er worden daarnaast ook gevoelens van zenuwen en onzekerheid naar voor gebracht, maar deze gevoelens krijgen opvallend genoeg geen negatieve connotatie en worden eerder ervaren als een bewustwording van de eigen onderwijsaanpak. Ter afsluiting wordt er nagegaan welke professionele, persoonlijke en relationele ondersteuning de leraren ervaren. Meer dan de helft van de leraren geeft aan dat er na het doorlopen van dit project effectief iets gewijzigd is in hun onderwijsaanpak (professioneel). Dit kan gaan van kleine praktische inzichten tot een geheel nieuwe onderwijsaanpak bij een bepaald lesonderdeel. Daarnaast geven vooral leraren met een lager anciënniteitsniveau aan zich meer bevestigd te voelen in hun onderwijsaanpak (persoonlijk). Om af te sluiten is er bij drie van de tien deelnemende leraren sprake van een betere collegiale verhouding, na het doorlopen van het observatieproject (relationeel).

    Tot slot


    Concluderend kan gesteld worden dat uit het onderzoek blijkt dat het merendeel van de leraren positieve mogelijkheden ziet voor de eigen onderwijskundige aanpak en collegiale observaties algemeen als leerrijk ziet, maar dat ze zich tegelijkertijd onwennig en onzeker voelen. Vooral de angst voor het maken van fouten, het ‘openzetten’ van de vertrouwde veilige omgeving en de gewoonte om alleen in een klas te staan, komen naar voor. Na het uitvoeren van collegiale observaties en feedback wordt deze angst in werkelijkheid weinig waargenomen en zijn de bevindingen in grote mate positief. Het merendeel van de leraren geeft vooral aan zich meer bewust te zijn van hun onderwijsaanpak die anders zo vanzelfsprekend lijkt.


    Voor meer informatie of het bekomen van de volledige versie van deze masterproef kan u contact opnemen via Bellon@UGent.be


    Terug naar overzicht masterproeven

    Terug naar nieuwsoverzicht